Wat verstaan we onder mutatie?

De term “mutatie” staat voor het in de volksmond meer gehoorde “breken van de stem”. Na de periode van het specifieke kind-zijn, komt het kind in de puberteit. Zowel lichamelijk als geestelijk gaat dit meestal gepaard met een crisis. Het kind verandert en heeft soms het gevoel, dat dit proces zich buiten hemzelf afspeelt. Het lichaam groeit vaak snel en onvoorspelbaar, hetgeen in veel gevallen leidt tot hevige persoonlijke spanningen, die hun effect op de omgeving niet missen.

Ook het strottehoofd groeit, waardoor de laagte evenredig toeneemt. [1] Deze overgang naar de volwassenheid komt voor elk kind op een verschillend moment, en kent geen vaste duur. Bij het ene kind kan de eigenlijke mutatie zes weken duren, terwijl bij een ander dit proces maanden in beslag neemt.

Het is ook niet te zeggen op welke leeftijd de mutatie zal beginnen. Er lijkt een relatie te bestaan tussen de intrede van de mutatie en de leefgewoonten en voeding, maar zekerheid hieromtrent bestaat (nog) niet. In elk geval treedt de mutatie op ergens tussen het twaalfde en zestiende levensjaar.

In vroeger tijden sprong men met dit fenomeen heel anders om dan tegenwoordig. Men streefde naar het voorkomen van de mutatie. Zo ontstond het verschijnsel van de castratie voor de intrede van de puberteit: een mooie jongenssopraan behield zijn hoogte en klank. Dit soort praktijken kwam al voor in de achtste eeuw. Vanaf de zestiende eeuw was het gemeengoed, aangemoedigd door de grote vraag vanuit de katholieke eredienst. De laatste castraat waarvan nog een plaatopname bestaat, Alessandro Moreschi, stierf in 1922.

Voetnoten

1 Zie: Klaziene van der Vinne, In Koor: Natuurlijk zingen!, (Amsterdam,1989): pag.66 alsook Kurt Hofbauer, Praxis der chorischen Stimmbildung, (Mainz,1978): pag.94 alsook Irenee Segarra, La voix du petit chanteur,(Paris 1974): pag. 105.
2 Hofbauer geeft aan 12/13 jaar terwijl Segarra b.v. 14/15 jaar noemt.Kurt Thomas geeft in zijn Lehrbuch der Chorleitung Band III,(Wiesbaden,1979) aan tussen 12 en 16 jaar.

Jongens | Meisjes

De mutatie bij jongens is een bekend verschijnsel. Dat ook de meisjes dit proces doormaken, is vaak minder bekend. Dit heeft te maken met het feit, dat het strottehoofd van de jongens sterker groeit en dus het verschil tussen de stem voor en na de mutatie duidelijker waarneembaar is. Toch kennen ook de meisjes dit verschijnsel wel degelijk. De oplettende dirigent bemerkt dat meestal aan een tijdelijk moeilijker aanspreken van de stem, een lichte heesheid, het verlies van hoogte en een snel optredende stemvermoeidheid. Wanneer het kind in deze periode is beland, verdient het aanbeveling geen al te hoge eisen aan de stem te stellen. Zelf kies ik voor een met rust laten, hetgeen niet wil zeggen dat er niet gezongen wordt! Het is eerder een kwestie van in hun eigen waarde laten en tijd geven om de verandering te verwerken.

Stoppen of doorzingen?

De constatering dat een kind muteert, roept meteen de vraag op hoe ermee om te gaan. Omdat bij de meisjes er zich geen “fatale” gevolgen voordoen wat betreft de inzetbaarheid in koorverband, is de vraag of die niet zouden mogen zingen tijdens de mutatie nooit relevant geweest. Bij de jongens ligt dat anders.

Sinds jaar en dag zijn de meningen verdeeld. Er zijn fervente voorstanders van stoppen, terwijl anderen zweren bij het doorzingen. De idee dat er niet doorgezongen mocht worden, werd vooral gevoed door de gedachte dat dit schadelijk zou zijn voor de tere, zich ontwikkelende stem, en de beperkte bruikbaarheid in koorverband van dit stemtype. Dat ‘schadelijk zijn’ is niet van toepassing. Een gezonde kinderstem kan tegen een stootje. Zo ook de muterende stem.

Tijdens de mutatie schuift de “gute Lage” van de stem naar beneden. Dit betekent dat het kind niet op elke gewenste hoogte meer diezelfde beheersing kent van de stem als tijdens de periode daarvoor. Dit nieuwe gebied moet worden verkend en gekoesterd. Doorzingen tijdens de mutatie betekent dan ook doorzingen in een voor het kind goed aansprekend gebied met behoud van de bovenkant van de omvang. Deze bovengrens schuift ook naar beneden. Dit gaat bij stemmen die blijven zingen echter altijd langzamer dan de ontdekking van de laagte. [1]

Waarschijnlijk is het argument van inzetbaarheid in koorverband een zwaarder argument. De muterende jongensstem is vooral inzetbaar in de altpartijen. Deze altpartijen zijn juist de laatste eeuwen door vrouwen gezongen. Hoe dan dit nu zomaar in te passen? 

Omdat er bij velen een psychologische afkeer bestaat van alt-zingende muterende jongens, weifelen dirigenten vaak om met muterende jongens te werken. Het stoppen is dan het veilige alternatief. Voor wie echter de moed heeft om, met oprechte zorg voor het kind, ermee aan de slag te gaan, zal de arbeidsvreugde ongekend zijn. Een muterende jongen, die gewend is te zingen en een jarenlange ervaring in het kinderkoor achter de rug heeft, leert en leest relatief snel. In koorverband is dat voor elke dirigent een prettige gedachte. Bovendien is de vitale capaciteit van de longen toegenomen, waardoor het kind tot grotere prestaties in staat is. Dit, in combinatie met de ontwikkeling van de geestelijke vermogens, maken een muterende jongen tot een zeer gewaardeerd koorlid.

Voetnoten

1 Zie het schema in Nitsche op pag. 9

Mutatie en motivatie

In dit hele proces is één ding van groot belang: het op peil houden van de motivatie van het muterende kind. Het moet er zin in hebben te blijven zingen en het moet ook zin hebben om te blijven zingen. Vaak gaan die twee samen. De zingeving is voor het kind ontzettend belangrijk. Wanneer het veroordeeld wordt tot de achterste rij, en slechts gedeeltelijk muzikaal mag en kan functioneren, dan zal de motivatie gauw verdwijnen. Een muterende stem moet een, liefst zelfstandige, taak krijgen binnen het koor. Dat bepaalt in hoge mate de zingeving die het opgroeiende kind ervaart. Op vele terreinen verliest het de greep op zichzelf en de omgeving, want alles in en om het kind verandert. Moet dat dan ook bij het zingen zo zijn? Juist het zelfstandig muzikaal functioneren kan het kind het gevoel dat het greep terugkrijgt of heeft op de dingen. Het kan een stabiele factor zijn in een turbulente tijd van verandering.

De grote voorvechters van de theorie van het doorzingen, Irvin Cooper en Paul Nitsche, hebben de consequentie van hun standpunt aanvaard en zelf muziek geschreven,  toegesneden op de omvang van de muterende jongensstem. [1] Voor wie veel oude muziek zingt, is er voldoende materiaal voorhanden. Voordat het ten tijde van de achttiende eeuw gemeengoed werd dat de vrouw in de kerk zong, was het goed gebruik dat de (muterende) jongens de altpartij zongen. De Engelse koortraditie kent dit fenomeen van mannelijke alten nog steeds.

 

Voetnoten

1 Irvin Cooper publiceerde diverse bundels bij uitgeverij Carl Fischer, New York; voor meer informatie over literatuur zie: Ruud Hoogenboom, De stemmutatie en het muziekonderwijs, Muziek en Onderwijs, 22e jaargang, n0 2. nov./dec. 1984