Profielschets van een kinderkoordirigent

In het bedrijfsleven treffen we regelmatig advertenties aan met daarin het sleutelwoord: profielschets. Het is normaal om voor alle vrijkomende posten bij welke instelling dan ook zo’n profielschets voor te bereiden. Het ‘wisselen van de wacht’ is bij uitstek ook het moment om een taakomschrijving bij te stellen. Een gezamenlijk beraad over de personele invulling ligt in het verlengde van zo’n taakomschrijving voor de hand. Een belangrijk proces dat alle aandacht verdient. Het gevaar echter dat op de loer ligt, is het inzetten op zoveel competenties en kwalificaties van de nieuwe functionaris, dat je geen reacties hoeft te verwachten.

In de kinderkoorwereld is het verschijnsel ‘profielschets’ niet ingeburgerd. Het laat zich gemakkelijk raden waarom. Het beeld dat mensen zich vormen van ‘een kinderkoor’ wordt nog altijd sterk bepaald door de vele kindercantorijen, kinderkerkkoren en eenvoudige zelfstandige kinderkoren met een sociale inslag. Als je de kinderkoren in Nederland bekijkt vanuit muzikaal-pedagogisch oogpunt, is het duidelijk dat de kwaliteit van het gros van deze kinderkoren veel te wensen overlaat. Vaak balanceren deze koren op de rand van ‘bezighouden’ en ‘muzikale opvoeding’. Logisch dus, dat jonge mensen die de muziekvakwereld ingaan nauwelijks interesse tonen om een kinderkoor te gaan dirigeren. Ten onrechte als je bedenkt welke mogelijkheden het werken met een kinderkoor kent. Maar dat niet alleen: kinderkoorwerk is onderdeel van de algemene educatie en zou van daaruit bekeken de hoogste eisen moeten mogen stellen aan de opvoeder, dus de kinderkoordirigent.

Laten we eerst het kind aan het woord laten in de persoon van de schrijver Godfried Bomans, die in zijn bundel ‘Beminde gelovigen’ vertelt over ervaringen op dit vlak uit zijn jeugd.

” Ik was zelf zo’n jongetje. Jarenlang heb ik de grote woorden van het Credo helemaal alleen gezongen. Dit zijn ze: ‘Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria virgine; et homo factus est’. Nooit zullen er uit mijn geheugen gaan. Hoe ik het gedurfd heb, herinner ik me niet meer. Je staat als kind dichter bij zo’n tekst dan de volwassene, al besef je dat niet. Juist omdat je dat niet weet, mag je misschien. Als het ogenblik naderde liep ik op een wenk van de dirigent gehoorzaam naar de balustrade toe en zag onder me die zee van hoofden. Helemaal in de verte zag ik mijn eigen vader, want die stond altijd. 

En dan werd het opeens stil. Ik moest even tillen aan de woorden, maar dan ging het ook verder moeiteloos. Door het geweldig bewustzijn, dat nu alles van mij afhing, begon mijn stem te trillen en naar dit vibrato, dat uit zenuwen voortkwam, luisterde ik al zingend met stijgende verrukking. Bij het ‘et homo factus est’ boog de hele kerk het hoofd. Van bovenaf was dat net een korenveld, waar de wind over woei. Het bleef dan nog even stil.

Dan kwam er een verward geruis van kuchen, hoesten en verschoven stoelen en ging alles weer gewoon verder. Wij zongen veel de missen van Perosi. Ik weet niet of dit een belangrijk componist is, maar ik vond dat het mooiste wat er bestond. Al die stemmen, die door elkaar liepen en toch samen iets maakten wat geen van hen tevoren vermoeden kon, dat was iets adembenemends. Je was samen met vijf andere jongens op een rij maar één zo’n draadje, maar je weefde vol vertrouwen verder, want Perosi bracht dat allemaal in orde.

Wij staan als volwassenen niet altijd stil bij het feit dat kinderen dingen soms heel anders beleven dan wij. Het aardige van voorgaand citaat is, dat het een kijkje geeft in de denkwereld van het kind, zij het dan in dit geval gekleurd vanuit een volwassene. Het zou een aardige gedachte zijn de profielschets te formuleren vanuit de gedachte en de ervaring van het kind.

Wat vind je in de literatuur?

Het is ronduit opvallend, dat in de literatuur voor de toekomstige koordirigent nauwelijks gesproken wordt over het dirigeren van kinderkoren. Zo dit al gebeurt, zoals bijvoorbeeld bij Kurt Thomas, wordt enkel gesproken over het leiden van een jongenskoor. Het is interessant om na te gaan wat men zegt over de persoon van de kinderkoordirigent. Bij Jan Smits is in zijn boek ‘De Koordirigent’ (1956) de volgende opmerking te vinden: ‘Eén ding zou ik bij dirigeren van kinderkoren voorop willen plaatsen. Met nadruk. Als ge niet een grote en verstandige liefde voor het kind bezit, moet ge nooit aan deze speciale tak van koordirectie beginnen.’

 

Richard Nelson schrijft al in 1985 het volgende: ‘… there is no doubt that churches have been guilty of the (…) supposition: the younger the choir, the less it really matters who the director is or how much background and training he or she has. Certainly a paramount qualification must be a love of children and a desire to work with them. But someone who is “really great with the kids” is not enough.’ 

Het is opvallend dat Nelson behalve over de persoonlijkheid van de dirigent ook spreekt over zijn kennis- en vaardigheidsniveau. Een gezonde en verstandige voorliefde voor het kind is een eerste voorwaarde om een goed kinderkoordirigent, goede zangmeester of zangjuf te kunnen zijn. Maar er is meer nodig.

Welke muzikale kennis en vaardigheden heb je nodig?

De ‘goede wil’ alleen is niet genoeg. Het werken met een kinderkoor betekent werken met kinderen. Er voltrekt zich een pedagogisch proces. De persoon van de dirigent staat in het middelpunt van dat proces. De kinderen zien hem als de centrale figuur die alles kan en alles weet. Naarmate het ontwikkelingsproces van de kinderen vordert, zal de persoon van de dirigent minder van invloed zijn. Precies zoals bij volwassenen zal men eventuele eigenaardigheden meer accepteren naarmate men ouder wordt.

In het begin van de koortijd echter is de dirigent vertrek- en eindpunt voor het kind. Het argeloos binnengestapte kind is als het ware een muzikaal onbeschreven blad en overgeleverd aan de kinderkoordirigent. Het moet het muzikale idioom nog leren van a tot z. De dirigent is daarbij de verbindende schakel tussen muziek en kind. Hij moet in staat zijn muzikaal ingewikkelde zaken te vereenvoudigen om deze zo voor kinderen begrijpelijk te maken. Iemand die voor een dergelijke taak staat moet een zeer breed overzicht van en inzicht hebben in de muzikale materie. Zo gedacht zouden we eigenlijk de grootste muzikale en pedagogische talenten bij kinderkoren werk moeten vinden.

De pedagogische begaafdheid

Het beeld van spelende kleuters kun je wel voor de geest halen. Al spelend met autootjes, blokken of ander pedagogisch materiaal, richt het kleine kind zich op hetgeen in zijn directe omgeving te vinden is. Ziet het iets nieuws, dan is de aandacht onmiddellijk en waarschijnlijk volledig afgeleid. Dit doet zich ook bij wat oudere kinderen nog voor. Kinderen kennen een fluctuerende belangstelling. Dat geldt ook voor de kinderen in een kinderkoor. Zij zijn weliswaar lid geworden, maar niet op grond van rationele motieven. Een volwassene kiest voor een lidmaatschap op grond van allerlei afwegingen zoals: heb ik voldoende tijd beschikbaar of kan ik me daarin verder ontwikkelen. Een kind kiest vaak op emotionele gronden: de juf of meester is aardig.

Wanneer de dirigent niet in staat blijkt de kinderen blijvend te boeien, verflauwt de interesse voor het koor en… daarmee waarschijnlijk ook voor de muziek! Een onprettige ervaring op jonge leeftijd kan gemakkelijk leiden tot een afkeer van het fenomeen zingen. Een dirigent moet de pedagogische begaafdheid bezitten om kinderen die lid zijn geworden op grond van ‘valse motieven’ zodanig te motiveren, dat er na verloop van tijd sprake is van een overgang naar een intrinsieke motivatie. De dirigent heeft de opdracht om kinderen een ervaring te doen ondergaan die hen voorgoed de waarde van muziek doet kennen.

Hoe simpel staat dat in zwarte letters op een helder wit scherm. Hoe moeilijk is het om dit in de praktijk te realiseren. Een van de meest gestelde vragen tijdens cursussen voor kinderkoordirigenten is: “Hoe houd ik orde?” Uit zo’n vraag wordt vooral duidelijk dat men niet aan het echte musiceren is toegekomen. Het is een probleem van de eerste orde. Uit die vraag blijkt ook dat zij het didactisch gereedschap en misschien ook de persoonlijkheid missen om ordeproblemen te voorkomen. Het omgaan met kinderen kan niet zonder het vermogen zich in het kind te verplaatsen. Men moet gevoelig zijn, of worden, voor de signalen die kinderen uitzenden om er vervolgens iets mee te doen. Dit laatste betekent echter niet dat je het kind laat voorschrijven wat er gebeurt.